Tijdsevenredige heffing is EU-proof
HR 24 november 2017 17/01890, ECLI:NL:HR:2017:2984
Tijdsevenredige heffing is EU-proof
In de onderhavige procedure toetst de Hoge Raad of artikel 14b Wet BPM in overeenstemming is met het Europese recht. Dit artikel regelt – kort gezegd – dat de BPM tijdsevenredig kan worden berekend als een auto, die in een andere lidstaat is geregistreerd, voor een periode van maximaal 4 jaar aan een Nederlander ter beschikking wordt gesteld.
Op grond van de jurisprudentie van het HvJEU is het een lidstaat toegestaan om een in een andere lidstaat geregistreerde auto aan een eenmalige registratiebelasting te onderwerpen, ongeacht de tijdsduur of de intensiteit van het gebruik van de auto, in gevallen waarin de auto hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in de lidstaat of daar aldus feitelijk duurzaam wordt gebruikt.[1]
Niet ieder gebruik, en gelet op de strekking van de arresten met name kortdurend gebruik, kan derhalve leiden tot volledige heffing van registratiebelasting. In een dergelijk geval is de band tussen de auto en het grondgebied van een lidstaat namelijk onvoldoende ter rechtvaardiging van de heffing van een belasting die normaliter verschuldigd is bij de registratie ervan. Als een lidstaat toch belasting wil heffen, dan moet er een rechtvaardiging bestaan gegrond op een dwingende reden van algemeen belang. Bovendien moet in dat geval het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd.[2]
Volgens de Hoge Raad volgt uit de Europese jurisprudentie dat het gebruik van een auto voor een periode van enkele maanden als niet-duurzaam gebruik moet worden gekwalificeerd. De heffing van BPM is in dat geval evenwel gerechtvaardigd, omdat bescherming van het milieu een erkende dwingende reden van algemeen belang is en dat de heffing van BPM, welke afhankelijk is van het niveau van de CO2-uitstoot, geschikt is de doelstelling van milieubescherming te verwezenlijken. Bovendien komt de heffing van BPM niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de ingevolge artikel 14b Wet BPM verschuldigde belasting evenredig is aan de voorziene gebruiksduur van het Nederlandse wegennet met de auto.
Tijdsevenredige heffing is slechts mogelijk voor in andere lidstaten geregistreerde auto’s
De mogelijkheid om BPM tijdsevenredig te berekenen bestaat alleen voor auto’s die in een andere lidstaat zijn geregistreerd. Deze mogelijkheid bestaat niet voor auto’s die in Nederland geregistreerd zijn. Ik vraag me af of dit onderscheid gerechtvaardigd is.
Een voorbeeld. Op dit moment betaalt de huurder van een in een andere lidstaat gekentekende auto minder belasting dan de huurder van een in Nederland gekentekende auto. Aangezien in beide situaties sprake is van een binnenlands product, beide auto’s bevinden zich immers in Nederland, en gesteld dat in beide situaties sprake is van een auto die afkomstig is uit een andere lidstaat van de Europese Unie, is naar mijn mening sprake van een heffing in strijd met artikel 110 VWEU, omdat de ene huurder voordeliger tijdsevenredig belasting kan betalen dan de ander. Weliswaar kan die ander gebruik maken van de teruggaafregeling bij ommekomst van de huurtermijn (artikel 14a Wet BPM), maar dit neemt niet weg dat hij bij de aanvang van de registratie in Nederland de volledige BPM moet betalen en daardoor een liquiditeits- en rentenadeel leidt.
Aangezien volgens de Hoge Raad slechts sprake is van niet-duurzaam gebruik van een auto als deze voor een periode van enkele maanden ter beschikking wordt gesteld, kan de Wetgever de 4-jaars termijn van artikel 14b Wet BPM gerust naar beneden bijstellen. Daardoor verdwijnt het onrechtvaardige onderscheid in heffing tussen buitenlands- en binnenlands gekentekende auto’s.
[1] HvJ 21 november 2013, C-302/12, X, V-N 2013/59.22, punten 24 tot en met 26, en de in die punten andere aangehaalde jurisprudentie.
[2] Zie onder andere HvJ 22 mei 2008, ECLI: EU:C:2008:305, HvJ 29 september 2010, ECLI: EU:C:2010:558, HvJ 26 april 2012, ECLI: EU:C:2012:246 en HvJ 6 april 2012, EU:C:2012:246.