085 130 58 21 info@123bpm.nl

Codificatiedrift

ECLI:NL:HR:2023:1499

Onrechtmatige wet- en regelgeving door onjuiste interpretatie van uitspraken van de Hoge Raad

In zijn arrest van 28-02-2020[1] oordeelde de Hoge Raad dat als een koerslijstaangifte wordt gedaan met gebruikmaking van koerslijst waarin de mogelijkheid bestaat een waardevermindering in aanmerking te nemen omdat de auto een verhuurverleden heeft, van deze mogelijkheid geen gebruik mag worden gemaakt als de auto geen verhuurverleden heeft.

In mijn noot bij dit arrest[2] sprak ik mijn goedkeuring uit voor dit oordeel van de Hoge Raad. In rechtsoverweging 2.3.3 van dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat wanneer de belastingplichtige voor zijn aangifte gebruik maakt van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst waarin ‘ex-rental’ niet als variabele is opgenomen, ervan moet worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling volgens deze koerslijst niet relevant is. Het staat de belastingplichtige in dat geval niet vrij om – los van de gekozen koerslijst – een vermindering wegens ‘ex-rental’ in aanmerking te nemen, aldus de Hoge Raad. In mijn noot bij dit arrest schreef ik dat het voorgaande onverlet laat de mogelijkheid om bij de aangifte een taxatierapport te overleggen waarin de inkoopwaarde wordt vastgesteld aan de hand van een koerslijst, bijvoorbeeld AutotelexPro, waarin afzonderlijk een waardecorrectie vanwege verhuurverleden wordt opgevoerd. AutotelexPro kent immers geen correctie voor ‘ex-rentals’, zodat een afzonderlijke correctie – los van de gekozen koerslijst dus – gerechtvaardigd is.  

De wetgever was het niet eens met mijn redenering. Naar aanleiding van het arrest van 28-02-2020 werd het Kaderbesluit BPM aangepast[3]. In paragraaf 4.1. hiervan staat dat als de taxatiemethode van toepassing is en in het taxatierapport de inkoopwaarde in onbeschadigde staat is vastgesteld aan de hand van een koerslijst, geen waardevermindering vanwege een verhuurverleden in aanmerking kan worden genomen als de koerslijst deze mogelijkheid niet biedt.

In het onderhavige arrest oordeelt de Hoge Raad dat bij het bepalen van de afschrijving van de auto wel rekening mag worden gehouden met het waardedrukkende effect van het verhuurverleden. Met andere woorden: de koerslijstwaarde mag worden verminderd met een waardevermindering vanwege het verhuurverleden. In feite is met dit oordeel van de Hoge Raad paragraaf 4.1 van het Kaderbesluit BPM onverbindend verklaard.

Deze procedure is een mooi voorbeeld van de totstandkoming van onrechtmatige wet- en regelgeving die tot stand gekomen is door een verkeerde interpretatie van een arrest van de Hoge Raad. 

De 12%-regel

De 12%-regel is ook een mooi voorbeeld van onrechtmatige wetgeving ten gevolge van een onjuiste interpretatie van een arrest van de Hoge Raad. In zijn arrest van 10-07-2009[4] oordeelde de Hoge Raad dat voor de berekening van de BPM van een ingevoerde gebruikte auto moet worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in plaats van de particuliere verkoopwaarde, omdat de marge die handelaren realiseren buiten beschouwing moet blijven bij de berekening van de afschrijving. Naar aanleiding van dit arrest werd artikel 8, eerste lid, UR BPM in die zin aangepast dat voor het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage de nieuwprijs met € 500 en vervolgens met 12% moet worden verminderd. Als immers de inkoopwaarde leidend is, dan moet ook de marge die handelaren realiseren bij de verkoop van nieuwe auto’s buiten beschouwing worden gelaten, zodat de nieuwprijs moet worden verminderd, aldus de wetgever. In zijn arrest van 02-03-2012[5] oordeelde de Hoge Raad dat de 12%-regel buiten toepassing moet blijven, omdat voor de berekening van de waardedaling van de referentieauto moet worden uitgegaan van enerzijds de prijs waarvoor de referentieauto in nieuwe staat is aangekocht (en bij welke prijsvorming rekening wordt gehouden met het wettelijk verschuldigde bedrag aan BPM ter zake van de registratie als ongebruikte auto) en van anderzijds de prijs waarvoor die auto in dezelfde gebruikte staat als de auto waarvoor het bedrag aan verschuldigde BPM moet worden bepaald, wordt verkocht.

Ook deze procedure is een mooi voorbeeld van de totstandkoming van onrechtmatige wet- en regelgeving die tot stand gekomen is door een verkeerde interpretatie van een arrest van de Hoge Raad. 

De geschiedenis dreigt zich te herhalen 

In Overige fiscale maatregelen 2024 wordt voorgesteld per 01-01-2024 artikel 10, zevende lid, Wet BPM te wijzigen[6], in dier voege dat voor de berekening van het afschrijvingspercentage de historische nieuwprijs van artikel 10, tweede lid, Wet BPM moet worden opgebouwd met een CO2-uitstoot (en bijbehorende Bruto BPM), zoals deze volgt uit een koerslijst, in plaats van de CO2-uitstoot (en bijbehorende Bruto BPM), zoals deze volgt uit het door de voertuigfabrikant afgegeven Certificaat van Overeenstemming (conform artikel 9, elfde lid, Wet BPM).

In de toelichting[7] bij dit voorstel van Wet staat dat de wijziging van artikel 10, zevende lid, Wet BPM een codificatie is van het arrest van de Hoge Raad van 20-05-2022.[8] In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat voor de berekening van de afschrijving zowel de catalogusprijs als de inkoopwaarde betrekking moeten hebben op dezelfde auto. Naar mijn mening kan uit dit arrest geenszins worden geconcludeerd dat daarom bij de opbouw van de nieuwprijs een andere CO2-uitstoot in aanmerking moet worden genomen dat de daadwerkelijke CO2-uitstoot van de auto. Ten eerste blijkt dit niet uit het arrest van 20-05-2022, maar het is ook in strijd met het hiervoor genoemde arrest inzake de 12%-regel.

Het wetsvoorstel behelst een kunstmatige verlaging van de nieuwprijs met het oog op het vaststellen van een lagere afschrijving. Precies zoals dat gebeurde bij de 12%-regel. Dit uitgangspunt komt niet alleen in strijd met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, maar ook met artikel 110 VWEU, omdat de in aanmerking te nemen afschrijving niet wordt bepaald aan de hand van het referentievoertuig, maar op basis van een ander voertuig met een andere CO2-uitstoot dan de ingevoerde auto.

Of wederom sprake is van onrechtmatige wetgeving op basis van een verkeerde interpretatie van een arrest van de Hoge Raad zal natuurlijk nog moeten blijken. De Hoge Raad moet hier immers nog over oordelen.


[1] ECLI:NL:HR:2020:331.

[2] NLF 2020/0621.

[3] Besluit van 12-12-2022, nr. 2022-264440, Staatscourant 20-12-2022, nr. 32333.

[4] ECLI:NL:HR:2009:BJ1971.

[5] ECLI:NL:HR:2023:BV7393.

[6] Zie artikel V Overige fiscale maatregelen 2024, Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 3620, nr 2.

[7] Zie Overige fiscale maatregelen 2024, Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 3620, nr 3.

[8] ECLI:NL:HR:2022:640.