085 130 58 21 info@123bpm.nl

Berekening BPM voor ingevoerde auto’s van exclusieve merken

Commentaar op:
ECLI:NL:RBGEL:2019:2257

Toepassen van nieuwe uitgangspunten in een oude zaak
In 2006 dient belanghebbende bezwaar in tegen haar betaling op maandaangifte. 12 jaar later vindt de mondelinge behandeling ter zitting plaats. In de tussentijd is de Wet talloze malen gewijzigd en is een schat van jurisprudentie gewezen waaruit belanghebbende voor zijn zaak gunstige elementen kan pikken. Daar maakt belanghebbende in de onderhavige procedure dan ook gebruik van. Zo eist ze onder andere:
– Primair: toepassing van een taxatierapport of koerslijst (in plaats van de forfaitaire afschrijvingstabel) ter vaststelling van het afschrijvingspercentage;
– Waarbij als uitgangspunt geldt de handelsinkoopwaarde (in plaats van de particuliere verkoopwaarde);
– Subsidiair: toepassing van de nieuwe forfaitaire afschrijvingstabel, zoals die geldt per 1 juli 2012;
– Meer subsidiair: een procentuele vermindering van de afschrijvingstabel (oud of nieuw), in verband met de omstandigheid dat de waarde van een Marge-auto leidend is (in plaats van een BTW-auto).
‘Switchen’

Voordat wordt toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van de bovengenoemde eisen, geeft de rechtbank eerst een oordeel over de vraag of het überhaupt mogelijk is te ‘switchen’, dat wil zeggen bezwaar maken tegen een bij de aangifte toegepaste methode van afschrijving door het overleggen van gegevens in de bezwaarfase waar en ander afschrijvingspercentage uit volgt. Met ingang van 1 januari 2012 is zulks namelijk niet toegestaan, tenzij sprake is van het overleggen van nieuwe gegevens die niet nopen tot een nader onderzoek. In de praktijk betekent dit dat een belastingplichtige mag ‘switchen’ van tabel naar koerslijst, of van de ene koerslijst naar een andere. De ‘switch’ van tabel of koerslijst naar een taxatierapport, is in beginsel niet toegestaan.

De rechtbank oordeelt dat het belanghebbende vrij staat om te ‘switchen’. Ofschoon het verbod hiertoe, of althans de voorwaarden hiervoor, ten tijde van het doen van aangifte niet bij Wet waren geregeld, kunnen deze voorwaarden toch aan belanghebbende worden tegengeworpen. Dat deert belanghebbende echter niet in de onderhavige procedure, omdat de door haar ingebrachte gegevens, op een uitzondering na, niet nopen tot een nadere controle van de auto’s en het procesdossier bovendien voldoende verifieerbare gegevens bevat (zoals KM-standen, catalogusprijzen, uitvoeringen, etc. etc.).
Is de rechtbank om?

Door het akkoord op ‘switchen’ krijgt belanghebbende een heel arsenaal van nieuw in te brengen argumenten tot haar beschikking. Zoals bijvoorbeeld het hiervoor genoemde beroep op de handelsinkoopwaarde, in plaats van de tabelafschrijving. De rechtbank oordeelt echter anders. Volgens de rechtbank zijn de door belanghebbende ingevoerde auto’s nieuw. In rechtsoverweging 20 overweegt de rechtbank in dit verband: “Een auto is Unierechtelijk nieuw als deze na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest.” Naar mijn mening getuigt dit onderdeel van de uitspraak van een onjuiste rechtsopvatting. Deze beoordelingsmaatstaf is namelijk ontwikkeld door de Hoge Raad; niet door het Hof van Justitie. Mij zijn geen uitspraken van de Europese rechter bekend waarin de maatstaf ‘niet of nauwelijks gebruikt’ wordt toegepast bij de beantwoording van de vraag of een auto nieuw of gebruikt is. In het Europeesrechtelijke toetsingskader wordt gekeken naar de waarde van een auto. Als een auto niet in een gelijke economische context of eenzelfde concurrentiepositie staat tot een nieuwe auto, dan mag een afschrijving worden toegepast. De mate waarin de auto in gebruik is geweest, in de zin dat er KM-s mee gereden zijn, is naar mijn mening niet relevant. In gelijke zin oordeelde ook de rechtbank Gelderland in eerdere procedures . Hierin was bijvoorbeeld sprake van een auto met een zeer lage KM-stand, doch met een eerste toelating in het buitenland en een verkoopprijs ver onder de nieuwprijs. Volgens de rechtbank Gelderland is onder die omstandigheden sprake van een nieuwe auto die qua waarde het best vergelijkbaar is met een gebruikte auto, zodat de belastingplichtige een beroep toekomt op een afschrijving.

Het lijkt erop dat de rechtbank thans om is. Want uit de beoordeling van de eerste auto (zie rechtsoverweging 22) valt af te leiden dat de omstandigheid dat de auto reeds in het buitenland werd toegelaten en voor ca. € 30.000 onder de nieuwprijs werd verkocht, niet in de weg staat aan het oordeel dat de auto nieuw is.

De consequentie hiervan is dat de rechtbank belanghebbende eis tot verlaging van het afschrijvingspercentage, bijvoorbeeld aan de hand van de handelsinkoopwaarde, niet aanvaardt. Want volgens de rechtbank vindt dit argument zijn grondslag in de toepassing van artikel 110 WVEU, en aangezien de auto’s op grond van het Europese recht nieuw zijn (en dus geen beroep kan worden gedaan op een afschrijving), komt belanghebbende ook geen beroep toe op een verdere afschrijving dan die van de forfaitaire afschrijvingstabel. Dat belanghebbendes auto’s op grond van nationaal recht (de Leidraad 2006) als gebruikt moeten worden beschouwd, omdat ze een datum eerste toelating hebben, betekent volgens de rechtbank niet dat het gebruikte auto’s zijn op grond van het Europese recht. De afschrijving die belanghebbende aldus toekomt op basis van het nationale recht, wordt om die reden niet verruimd door argumenten zoals de handelsinkoopwaarde, een correctie vanwege de omstandigheid dat mag worden uitgegaan van het waardeverloop van een Marge-auto of de toepassing van de nieuwe, met ingang van 1 januari 2012 ingevoerde afschrijvingstabel.

1 Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 21 november 2017, 17/459, ECLI:NL:RBGEL:2017:5929, NLF 2017/2832.