085 130 58 21 info@123bpm.nl

Wijziging kaderbesluit BPM

Leeftijdskorting verdwijnt

Een belangrijke wijziging is het verdwijnen van de leeftijdskorting (onderdelen 6.1 en 6.2 van het Kaderbesluit). Dit betreft het recht op teruggaaf van BPM vanwege tijd die is verstreken tussen het moment waarop de herrekende Bruto BPM bij de BPM-aangifte wordt vastgesteld en het moment waarop de auto geregistreerd wordt (op naam gesteld wordt). Deze regeling bestond, omdat volgens het systeem van de Wet de BPM op aangifte moet worden voldaan vóórdat sprake was van het belastbare feit en daarom niet was uitgesloten dat te vroeg en daarom te veel BPM werd voldaan.

Het verdwijnen van deze regeling houdt verband met de wijziging van de wetssystematiek per 1 januari 2022. In het nieuwe systeem is niet de tenaamstelling, maar de inschrijving, dat wil zeggen de voltooiing van de aanvraag tot de afgifte van het kenteken bij de RDW het belastbare feit.[1] Omdat het belastbare feit nu ‘direct’ plaatsvindt en niet afhankelijk is van het moment waarop de auto wordt verkocht en op naam gesteld wordt, is er geen sprake meer van leeftijdskorting. Voor de praktijk blijft de leeftijdskorting evenwel van belang. De BPM die wordt betaald ter zake van de inschrijving rust vanaf dat moment in de auto. Deze ‘rest-BPM’ schrijft vervolgens af naar gelang de tijd verstrijkt. Als een auto bijvoorbeeld pas 3 maanden na de inschrijving wordt verkocht en tenaamgesteld, dan is de rest-BPM in die tijd gedeeltelijk afschreven. Met die afschrijving moet rekening worden gehouden bij de facturatie, ook in verband met de BTW-afdracht.[2] Ook bij export-situaties blijft de leeftijdskorting van belang.

Toepassing koerslijst in taxatierapport verduidelijkt

Voor het berekening van de BPM moet een reële waardedaling van de auto in aanmerking worden genomen, dan wel moet een waarde worden geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert.[3] Daartoe kan in de BPM-aangifte gebruik worden gemaakt van een koerslijst of, als een auto daarin niet voorkomt of sprake is van meer dan normale gebruikssporen, een taxatierapport. Als een taxatierapport wordt toegepast, dan moet de waarde van de auto worden vastgesteld aan de hand van handelsinkoopprijzen van referentievoertuigen.[4] Omdat in de praktijk slechts particuliere vraagprijzen bekend zijn, wordt in het Kaderbesluit goedgekeurd dat de koerslijstwaarde mag worden toegepast. Het Kaderbesluit wordt nu in die zin verduidelijkt, dat deze koerslijstwaarde uitsluitend mag worden verminderd als sprake is van schade.[5] Andere waardeverminderende factoren, zoals bijvoorbeeld een verleden als huurauto, mogen niet in aanmerking worden genomen, tenzij de koerslijst daarvoor een afzonderlijke variabele kent.

Steun voor dit standpunt vindt de staatssecretaris in het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331. Het ging in deze zaak naar mijn mening evenwel om een heel andere situatie, namelijk of ingeval van een koerslijstaangifte rekening mag worden gehouden met een aanvullende waardevermindering op basis van een verleden als ex-huurauto, terwijl de auto in kwestie niet een zodanig verleden had. Dat Hoge Raad beantwoordde deze vraag ontkennend. Dat laat naar mijn mening onverlet dat in een BPM-aangifte met gebruikmaking van een taxatierapport rekening kan worden gehouden met een waardevermindering die niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. In gelijke zin oordeelde recent het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden in een zaak over een Amerikaanse auto met afwijkende specificaties.[6] De omstandigheid dat deze auto afwijkende koplampen en een klimaatregeling in Fahrenheit had rechtvaardigde een waardecorrectie ten opzichte van de koerslijstwaarde. Ook andere casuïstische jurisprudentie leert dat waardeverminderende factoren – anders dan schade – die niet in de koerslijst zijn verwerkt in mindering kunnen worden gebracht op de koerslijstwaarde. Zoals bijvoorbeeld een ontbrekend Alarm klasse III, dat in tegenstelling tot Nederlandse auto’s veelal niet aanwezig is in ingevoerde Duitse auto’s.[7] Over de verduidelijking van onderdeel 3.2. van het Kaderbesluit is het laatste dus nog niet gezegd.    


[1] Zie artikel 1, tweede lid, Wet BPM.

[2] zie artikel 8, vijfde lid, onderdeel d Wet OB jo artikel 4, tweede lid, Uitvoeringsbesluit OB jo artikel 8, vijfde lid, UR BPM.

[3] HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63

[4] Zie artikel 3.2. van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Wet BPM.

[5] Tenzij de schade van dien aard is dat met de auto niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeerd, zie artikel 9, achtste lid, onder b, Wet BPM.

[6] Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden 29-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6297.

[7] Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden 21-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11833.