Taxatie-arrest MKII
ECLI:NL:HR:2022:640
Het taxatie-arrest
In het arrest van 10 november 2017[1] heeft de Hoge Raad een toetsingskader geformuleerd over de wijze waarop de waarde van een auto kan worden vastgesteld met behulp van een taxatierapport met het oog op het vaststellen van de afschrijving en daarmee de verschuldigde BPM bij invoer van een gebruikte auto. In het kort: in een taxatierapport mag de inkoopwaarde worden vastgesteld met behulp van de koerslijst en schade mag in mindering worden gebracht op de koerslijstwaarde.
Na dit taxatie-arrest werd doorgeprocedeerd over diverse subvragen, zoals bijvoorbeeld welke koerslijst gebruikt mag worden, of alle daarin aanwezig correctiefactoren mogen worden toegepast en welk percentage van de schade in mindering kan worden gebracht op de koerslijstwaarde. In deze procedures kwam ook aan bod op wie de bewijslast rust en of de bewijslastverdeling verschilt afhankelijk van de omstandigheid of bezwaar wordt gemaakt tegen de voldoening op aangifte of een naheffingsaanslag.
Het taxatie-arrest MKII
Het onderhavige arrest is in feite een overzichtsarrest waarin de antwoorden op allerlei rechtsvragen over de wijze waarop een auto kan worden getaxeerd nog eens worden herhaald. Dat verklaart ook waarom er zoveel rechtsoverwegingen in het arrest staan.
De belangrijkste herhaling is naar mijn mening de rechtsregel dat bij de toepassing van een taxatierapport de afschrijving ingevolge artikel 10, tweede lid, Wet BPM wordt bepaald door enerzijds de historische nieuwprijs, dat wil zeggen som van de catalogusprijs en de Bruto BPM naar het tarief van datum eerste ingebruikname, en anderzijds de bij benadering vastgestelde inkoopwaarde van hetzelfde referentievoertuig. Dat impliceert dat de historische nieuwprijs een vaststaand gegeven is en de inkoopwaarde flexibel. Want als de inkoopwaarde van de referentieauto bijvoorbeeld niet blijkt uit een koerslijst, omdat deze daarin niet voorkomt, dan mag de inkoopwaarde van de referentieauto worden vastgesteld aan de hand van een zo goed mogelijk vergelijkbare auto die wel in de koerslijst voorkomt. Als de referentieauto niet voorkomt in de koerslijst, dan betekent dit bovendien dat andere waardeverminderende factoren dan schade in mindering kunnen worden gebracht op de koerslijstwaarde van de vergelijkbare auto. In gelijke zin en onder verwijzing naar het onderhavige arrest besliste de Hoge Raad op 27 mei 2022 in een procedure betreffende een voor de Amerikaanse markt bestemde en van het Europese model afwijkende auto.[2]
In het slot van het onderhavige arrest oordeelt de Hoge Raad bij wijze van obiter dictum dat wanneer partijen de door hun bepleite inkoopwaarde niet aannemelijk hebben gemaakt, de feitenrechter de inkoopwaarde (dus niet de afschrijving!) in goede justitie moet vaststellen. Gelet op de huidige proceshouding van de Belastingdienst, waarbij in die gevallen waarin naar het oordeel van de inspecteur de belastingplichtige de inkoopwaarde niet aannemelijk heeft gemaakt het afschrijvingspercentage op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel wordt vastgesteld, geeft dit de feitenrechter een doeltreffend instrument om ingewikkelde waarderingskwesties efficiënt te beslechten.
[1] HR 10-11-2017, 16/05289, ECLI:NL:HR:2017:2822
[2] HR 27-05-2022, 21/03442, ECLI:NL:HR:2022:768.