Wijzigingen BPM 2023
Op 01-01-2023 worden het Kaderbesluit BPM en de Uitvoeringsregeling Wet BPM gewijzigd. Hierna bespreek ik de belangrijkste wijzigingen. De gecursiveerde tekst is steeds mijn mening/advies ten aanzien van de wijzigingen.
Geen vermindering op de koerslijstwaarde, anders dan schade
In het Kaderbesluit BPM is geregeld dat wanneer de taxatiemethode van toepassing is de inkoopwaarde kan worden vastgesteld met behulp van een koerslijst. Schade, anders dan normale gebruiksschade waarvan geacht moet worden dat de koerslijst hier al rekening mee houdt, kan in mindering worden gebracht op de koerslijstwaarde. Andere waardeverminderende factoren die niet in de koerslijst zijn opgenomen mogen niet in aanmerking worden genomen.
De taxatiemethode ‘koerslijst minus schade’ is al jarenlang geaccepteerd. In de praktijk worden niet uitsluitend schades in mindering gebracht op de koerslijstwaarde, maar ook andere waardeverminderende factoren, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van Nederlandstalige boekjes, een verleden als huurauto, achterstallig onderhoud, een ex-schade correctie of een ‘NAP-correctie’. Volgens het nieuwe Kaderbesluit mag met dergelijke waardeverminderende factoren geen rekening worden gehouden. Ik ben van mening dat deze regel onverbindend moet worden verklaard of een toepassingsverbod moet worden uitgesproken. Deze regel belemmert de belastingplichtige immers in zijn recht de reële waardevermindering van de ingevoerde auto aannemelijk te maken. Dit komt in strijd met de jurisprudentie van de Hoge Raad, waaruit volgt dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (ECLI:NL:HR:2022:640). De regel komt ook in strijd met het Europese recht (artikel 110 VWEU). De reden waarom in het Kaderbesluit wordt geregeld dat andere waardeverminderende factoren dan schade niet aanmerking kunnen worden genomen, wanneer in het taxatierapport gebruik wordt gemaakt van een koerslijst, is gelegen in de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:331), waarin is bepaald dat “het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU meebrengt dat de belastingplichtige die ervoor kiest de waarde van de te registreren personenauto te bepalen aan de hand van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst, geen aanvullende vermindering in aanmerking mag nemen op grond van een factor die in deze koerslijst niet staat.” Dit arrest biedt naar mijn mening geen rechtvaardiging voor de wijziging van het Kaderbesluit, omdat in deze procedure de taxatiemethode niet van toepassing was. In rechtsoverweging 2.3.3 van voornoemd arrest stelt de Hoge Raad dat wanneer de belastingplichtige voor zijn aangifte gebruik maakt van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst waarin “ex-rental” niet als variabele is opgenomen, ervan moet worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling volgens deze koerslijst niet relevant is. Het staat de belastingplichtige in dat geval niet vrij om – los van de gekozen koerslijst – een vermindering wegens “ex-rental” in aanmerking te nemen. Het voorgaande laat naar mijn mening onverlet de mogelijkheid om bij de aangifte een taxatierapport te overleggen waarin de inkoopwaarde wordt vastgesteld aan de hand van een koerslijst, bijvoorbeeld AutotelexPro, waarin afzonderlijk een waardecorrectie vanwege het verleden als huurauto wordt opgevoerd. AutotelexPro kent immers geen correctie voor “ex-rentals”, zodat een afzonderlijke correctie – los van de gekozen koerslijst dus – gerechtvaardigd is.
Ik adviseer bij toepassing van de taxatiemethode wel rekening te houden met andere waardeverminderende factoren dan schade, als deze factoren van invloed zijn op de handelswaarde en de koerslijst hier niet al rekening mee houdt.
Een voorbeeld:
Een ex-schade verleden is een omstandigheid die tot een lagere inkoopwaarde leidt (dat is een feit van algemene bekendheid) en waarvan vaststaat dat de koerslijst er geen rekening mee houdt (dat volgt uit de verklaringen van de koerslijstproviders tijdens de koerslijst-platform-overleggen). In het taxatierapport moet nauwkeurig worden onderbouwd waarom de ex-schade tot een waardedaling leidt (bijvoorbeeld gelet op de KM-stand, de leeftijd, het segment, de aard en omvang van de ex-schade en de vraag of essentiële onderdelen waren beschadigd) en tot welk bedrag de waardevermindering moet worden vastgesteld. De omvang van de ex-schade kan het best worden onderbouwd met in de branche geaccepteerde richtlijnen, zoals bijvoorbeeld de NIVRE-Richtlijn. Ook kan de taxateur een reële schatting maken. In dat geval is de kans wel groter dat de rechter de schatting verwerpt, omdat deze niet of onvoldoende is onderbouwd.
Van 72% naar 31% waardevermindering
In de Uitvoeringsregeling Wet BPM wordt geregeld dat schade, behoudens tegenbewijs, voor 31% in mindering mag worden gebracht op de inkoopwaarde in onbeschadigde staat. Als een auto € 1.000 schade heeft, dan bedraagt de waardevermindering ten gevolge van die schade dus in beginsel € 310.
Tegenbewijs is mogelijk. Als de getaxeerde waarde hoger is dan het bedrag genoemd op de inkoopfactuur of inkoopverklaring, dan mag per definitie worden afgeweken van de 31%-norm. In dat geval moet worden aangetoond dat de auto bij de taxatie in dezelfde staat verkeert als bij inkoop.
Als de getaxeerde waarde lager is dan de inkoopfactuur, dan kan van de 31%-regel worden afgeweken als de taxateur dat onderbouwt. Bij afwijking van de 31%-norm is de taxateur evenwel niet toegestaan de argumenten leeftijd, KM-stand en auto-segment te gebruiken.
Bij betwisting door de inspecteur rust op de belastingplichtige de last te bewijzen dat (i) sprake is van schade, anders dan normale gebruiksschade die inherent is aan de leeftijd en kilometerstand van de auto, en (ii) wat de invloed van die schade is op de inkoopwaarde volgens de koerslijst. Schade is de naar objectieve maatstaven berekende herstelkosten die normaliter door een bekwaam reparateur in rekening wordt gebracht. Als dit bedrag vaststaat, dan komt een percentage daarvan in mindering op de koerslijstwaarde. Niet iedere euro aan schade is dus een euro waardevermindering. Dit volgt uit de met ingang van 1 januari 2015 geldende paragraaf 3.5. van bijlage I bij de uitvoeringsregeling Wet BPM. Daarin wordt bepaald dat 72% van de schade als waardevermindering in aanmerking kan worden genomen.
De Hoge Raad heeft een nadere toelichting op dit uitgangspunt gegeven (ECLI:NL:HR:2022:1273), althans een reden waarom dit uitgangspunt gerechtvaardigd is. Bij de reparatie van een beschadigd onderdeel verdwijnen namelijk ook de gebruiksschades die inherent zijn aan de leeftijd en kilometerstand. Stel dat een auto 2 jaar oud is en 80.000 KM heeft gereden. De motor raakt defect, omdat er met een verkeerde brandstof getankt is. Met een dergelijke leeftijd en kilometerstand kwalificeert een defecte motor niet als normale gebruiksschade, zodat reparatie gerechtvaardigd is. In dit voorbeeld wordt de motor vervangen door een nieuwe motor, dus geen revisie of reparatie door middel van een ruildeel. De economische levensduur van de auto is ten gevolge van deze reparatie in feite verlengd. Daarom dient in dit voorbeeld in het kader van de heffing van de BPM niet 100%, maar 72% van de gecalculeerde reparatiekosten in mindering te worden gebracht op de koerslijstwaarde.
Een ander voorbeeld. Stel dat een auto van 6 maanden oud met 17.000 KM tegen een lantarenpaal botst. Daarbij raakt een koplamp onherstelbaar beschadigd. Reparatie is noodzakelijk, er komt een nieuwe koplamp in de auto. In dit geval is geen sprake van een verlengde economische levensduur. Evenmin komt de auto in een betere staat te verkeren dan voor het ongeval. De oorspronkelijke koplamp was immers vrij van normale gebruiksschade. In zo’n geval kan naar mijn mening 100% van de gecalculeerde reparatiekosten in rekening worden gebracht. De Uitvoeringsregeling Wet BPM voorziet ook in deze mogelijkheid. De taxateur kan een hoger percentage dan 72 of 31 toepassen, als hij dit motiveert en staaft met fotomateriaal en een schadecalculatie.
Het uitgangspunt dat in beginsel één euro schade tot 72 eurocent waardevermindering leidt is bedacht door de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit. Die heeft daarover in 2014 een onderzoek verricht dat heeft geleid tot de wijziging van de Uitvoeringsregeling Wet BPM. In zijn brief van 30-09-2022 aan de Tweede Kamer verwijst de staatssecretaris van financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst naar een nieuw onderzoek. Daarin wordt onder andere geconcludeerd dat schade voor 23% in mindering komt op de waarde van een auto. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt vanaf 01-01-2023 in de Uitvoeringsregeling Wet BPM de waardevermindering vanwege schade vastgesteld op 31%.
Ik betwijfel of de conclusie uit het onderzoeksrapport van VMS Insight B.V. klopt. De aan het onderzoek ten grondslag liggende gegevens en datasets zijn tot dusverre niet openbaar. De betrouwbaarheid van het onderzoek is daarom niet reproduceerbaar en niet te valideren. De selectie van de onderzochte cijfers en voertuigen is wel beargumenteerd. Deze is gebaseerd op auto’s die total loss zijn verklaard. Naar mijn mening is daardoor sprake van een selectie-bias die het onderzoek diskwalificeert. Total loss auto’s zijn namelijk niet bruikbaar voor een schade/waardeverminderingsanalyse in de BPM, omdat voor dergelijke auto’s de afschrijving naar werkelijke waarde niet kan worden vastgesteld (ECLI:NL:HR:2021:415).
Ik vermoed dat de dataset met total loss auto’s afkomstig is van verzekeraars. Auto’s die ten gevolge van een ongeval total loss raken worden doorgaans door verzekeraars door middel van veilingen verkocht. In de praktijk brengen schadeherstelbedrijven biedingen uit op dergelijke voertuigen. Als de in het onderzoek gebruikte opbrengstwaarden betrekking hebben op deze biedingen, dan stel ik vast dat het onderzoek moet worden gediskwalificeerd, omdat in dat geval geen voor de BPM representatieve populatie is gekozen. In de BPM is namelijk de handelsinkoopwaarde relevant, dat wil zeggen de prijs die een handelaar betaalt bij inkoop van een particulier. Dus niet de prijs die een schadeherstelbedrijf betaalt op een veiling. Het is aannemelijk dat schadeherstelbedrijven bereid zijn een hoog bedrag te betalen voor schadeauto’s, omdat ze over de kennis en middelen beschikken om reparaties in eigen beheer uit te voeren. De schade/waardeverminderingsratio voor deze groep opkopers, die slechts een zeer klein aandeel in de markt vertegenwoordigen, is daardoor anders ten opzichte van handelaren die doorgaans niet in staat zijn reparaties in eigen beheer uit te voeren. Zij moeten de reparatie namelijk uitbesteden en betalen daarvoor een prijs die normaliter door een bekwaam reparateur in rekening wordt gebracht. Gelet hierop zal een handelaar niet bereid zijn op een veiling hetzelfde bedrag te betalen als een schadeherstelbedrijf.
Ik adviseer taxateurs de 31%-regel niet toe te passen, tenzij sprake is van een total loss auto. In dat geval kan je overigens in beginsel geen taxatie uitvoeren. Auto’s met essentiële gebreken kunnen niet met een taxatierapport in de heffing van de BPM worden betrokken. Ik ben van mening dat het onderzoek waarop de 31%-regel steunt moet worden gediskwalificeerd, omdat hierin geen voor de markt representatieve selectie auto’s in aanmerking is genomen. De 31%-regel is naar mijn mening bovendien niet in overeenstemming met de economische werkelijkheid. Diverse factoren kunnen van invloed zijn op de vraag welk percentage van de schade tot een waardedaling leidt. Het op voorhand uitsluiten van de factoren leeftijd, kilometerstand en auto-segment (exclusiviteit) komt naar mijn mening in strijd met het uitgangspunt dat de belastingplichtige het recht heeft de reële waardevermindering van de ingevoerde auto aannemelijk te maken en hij voldoende in de gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (ECLI:NL:HR:2022:640).
Voor auto’s met een datum eerste toelating vóór 01-01-2023 kan een beroep worden gedaan op historische wetgeving. In artikel 10b Wet BPM is bepaald dat het historische tarief en maatstaf van heffing kan worden toegepast. Naar mijn mening moet dit artikel zo worden uitgelegd, dat voor auto’s met een datum eerste toelating vóór 01-01-2023 een beroep kan worden gedaan op de 72%-regel. Ik ben van mening dat van de belastingplichtige niet kan worden verlangd dat hij bewijs levert voor de stelling dat eerder soortgelijke auto’s met toepassing van de 72%-regel in de heffing werden betrokken. Dat bewijs kan overigens worden geleverd door middel van een onderzoek in het kentekenregister. Aan de hand van de voor soortgelijke auto’s geregistreerde herrekende Bruto BPM kan worden afgeleid of de auto met een schade in de heffing is betrokken. In dat geval is het aannemelijk dat de waardevermindering wegens schade tenminste voor 72% in aanmerking is genomen.
Aanscherping eisen toonplicht
In de uitvoeringsregeling Wet BPM wordt geregeld dat een auto die bij de Dienst Domeinen wordt getoond voor een hertaxatie met de wielen op de grond moet staan (dus eventueel van de trailer/ambulance moet worden gereden) en schoon moet zijn. Voorts moeten de sleutels van de auto worden overhandigd om de auto te kunnen ontgrendelen en de motor te starten.
Inkoopfactuur moet in het taxatierapport worden gevoegd
Als aangifte wordt gedaan met een taxatierapport, dan moet in dat rapportage een kopie van de inkoopfactuur/inkoopverklaring worden gevoegd. Als de inkoopfactuur ontbreekt, dan is de taxatiemethode niet van toepassing en wordt het fiscaal akkoord bovendien niet afgegeven.
Als de inkoopfactuur ontbreekt in het taxatierapport, dan wordt het fiscaal akkoord achtergehouden. Om vertraging bij de afgifte van het kenteken te voorkomen is het daarom van belang in het taxatierapport een kopie van de inkoopfactuur te voegen. Als de inkoopfactuur ontbreekt, dan kan een nieuw taxatierapport worden opgesteld. Ik verwacht hier problemen mee, omdat in zo’n geval niet is uitgesloten dat de houdbaarheidsdatum van het taxatierapport van één maand wordt overschreden. Als een nieuw taxatierapport een nieuwe datum krijgt, dan ontstaat mogelijk ook de complicatie dat het rapportage niet is opgesteld vóór het moment van de ‘goedkeurdatum RDW’.
BPM is geen factuurbelasting. De taxateur hoeft bij zijn taxatie dan ook geen rekening te houden met door de belastingplichtige betaalde inkoopprijs.
Als er geen inkoopfactuur is, dan moet een inkoopverklaring worden opgesteld. In bijzondere situaties zal er geen inkoopfactuur zijn en kan geen inkoopverklaring worden opgesteld, bijvoorbeeld als de belastingplichtige de auto heeft verkregen vanuit een erfenis, sprake is van een boedelscheiding of de auto is gewonnen in een loterij. In die gevallen moet hiervan bewijs worden overgelegd en in het taxatierapport worden opgenomen, zodat de Belastingdienst het fiscaal akkoord redelijkerwijs niet kan weigeren.
Een auto is gebruikt bij 3.000 KM
Een auto is in ieder geval gebruikt als deze 3.000 KM of meer heeft afgelegd.
Volgens de Hoge Raad is een auto nieuw als deze sinds de vervaardiging ervan niet of nauwelijks is gebruikt. In de jurisprudentie is bepaald dat een auto in beginsel gebruikt is, als deze meer dan 1.000 (buitenlandse) KM’s op de teller heeft staan. Onder omstandigheden kan een auto met een lagere KM-stand als gebruikt worden gekwalificeerd, bijvoorbeeld als de auto zodanige gebruikersschade heeft dat deze niet als nieuwe auto kan worden verkocht aan een gemiddelde consument.
In opdracht van de Belastingdienst is door onderzoeksbureau VMS | Insight een onderzoek verricht naar de vraag wanneer een auto als gebruikt moet worden gekwalificeerd. Op grond van dit onderzoek ligt die grens op 3.000 KM. Deze conclusie is gebaseerd op een marktonderzoek naar particuliere vraagprijzen op internet. Naar mijn mening moet het onderzoek reeds hierom worden gediskwalificeerd, omdat voor de BPM als uitgangspunt geldt de prijs die een handelaar betaalt bij aankoop van een particulier (consumer-to-business). De door handelaren toegepaste vraagprijzen bij de verkoop aan particulieren (business-to-consumer) zijn dus niet relevant. Te meer nu niet is komen vast te staan of de vraagprijzen ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Ook de invloed van de geboden prijs voor de inruilauto is ten onrechte niet in het onderzoek meegenomen.
De belastingplichtige kan feiten of omstandigheden stellen die afwijking van de 3.000 KM-norm rechtvaardigen. Ik adviseer voor auto’s met minder dan 3.000 KM altijd een taxatierapport op te stellen. Daarin moet de taxateur motiveren waarom sprake is van een gebruikte auto. Van doorslaggevend belang hierbij is het in beeld brengen van meer dan normale gebruiksschade die is ontstaan door het gebruik maken van de weg, waardoor in de ogen van de gemiddelde consument niet gesproken kan worden van een nieuwe auto.
Nieuwe forfaitaire afschrijvingstabel
Met ingang van 01-07-2023 wordt de forfaitaire afschrijvingstabel aangepast en de afschrijving verhoogd.