Maatstaf van heffing bij kampeerauto’s
Hoge Raad 12-05-2017, ECLI:NL:HR:2017:847
Maatstaf van heffing bij kampeerauto’s
Een kampeerauto heeft twee functies. Enerzijds dient hij voor het vervoer van personen. Anderzijds heeft hij een recreatieve functie, die vergelijkbaar is met die van tenten en caravans. Omdat met een kampeerauto relatief weinig gebruik wordt gemaakt van de openbare weg, rechtvaardigt dit een lagere belastingdruk. Om die reden wordt in paragraaf 5.3.2 van het Kaderbesluit BPM goedgekeurd dat de BPM voor een kampeerauto niet wordt berekend over dat deel van de catalogusprijs dat is toe te rekenen aan de recreatieve functie. Meestal dient een gesloten bestelauto als basis voor een kampeerauto. In dat geval wordt de BPM berekend over de catalogusprijs van de bestelauto.
Oude taxatiemethode
Deze goedkeuring stond ook al beschreven in de Leidraad BPM 2006. Sinds die tijd heerste in de markt de stellige overtuiging dat de waarde van een kampeerauto ook gelijk gesteld mocht worden aan die van de gesloten bestelbus. Het recreatieve gedeelte van de kampeerauto valt immers buiten de maatstaf van heffing, zo redeneerde men. Het is dan toch niet logisch om bij de berekening van het tarief (artikel 9 Wet BPM) het recreatieve gedeelte buiten beschouwing te laten, maar voor de vaststelling van de afschrijving (artikel 10, tweede lid, Wet BPM) dit wel mee te nemen? Want op die manier wordt het recreatieve gedeelte alsnog – via een omweg – betrokken in de maatstaf van heffing. Zodoende ontwikkelde zich vanaf 2006 een taxatiepraktijk, waarbij de waarde van een kampeerauto werd gelijkgesteld aan de waarde van een gesloten bestelbus.
De Hoge Raad maakt korte metten met deze praktijk. De goedkeuring in het Kaderbesluit BPM ziet volgens de Hoge Raad enkel op het tarief (de Bruto BPM) en niet op de vaststelling van de afschrijving. Dat betekent dat bij het vaststellen van de waarde van de kampeerauto rekening moet worden gehouden met het recreatieve gedeelte.
Nieuwe taxatiemethode
In afwachting van het arrest van de Hoge Raad paste veel taxateurs hun werkwijze aan. Thans wordt op grote schaal de volgende methode toegepast: Eerst wordt de nieuwprijs van de kampeerauto vastgesteld (netto catalogusprijs kampeerauto, vermeerderd met de BTW en vermeerderd met de op basis van de netto catalogusprijs van de bestelauto berekende Bruto BPM). Vervolgens wordt de waarde van de gesloten bestelbus vastgesteld, meestal aan de hand van een koerslijst. Deze waarde wordt afgezet tegen de (netto) catalogusprijs van de bestelauto. Het aldus verkregen afschrijvingspercentage wordt toegepast op de nieuwprijs van de kampeerauto. Dat resultaat wordt eventueel nog verminderd met een bedrag aan schade.
Eerste jurisprudentie
Inmiddels heeft de rechtbank Gelderland twee uitspraken gedaan over deze taxatiemethodiek.[1] De rechtbank oordeelt dat het in beginsel niet is toegestaan de waarde van een kampeerauto te benaderen door aan te sluiten bij het afschrijvingspercentage van de bestelauto. Bijzondere omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld een jonge kampeerauto met een lage kilometerstand, kunnen hierop een uitzondering vormen.
Ik ben van mening dat de rechtbank Gelderland het recht juist heeft toegepast. De afschrijving op kampeerauto’s en bestelauto’s is wezenlijk verschillend. Bestelauto’s worden in de regel intensief bedrijfsmatig gebruikt en kennen bovendien een heel ander fiscaal regime.
De uitspraak maakt het evenwel niet makkelijker. Want als niet mag worden aangesloten bij het waardeverloop van een gesloten bestelbus, die gemakkelijk via een koerslijst is te benaderen, hoe moet de waarde van de kampeerauto dan worden bepaald? Kampeerauto’s komen namelijk zelden voor in een koerslijst. Ook op internet zijn in de regel geen referentievoertuigen te vinden (zie artikel 3.2 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Wet BPM). Hier ligt een mooie taak weggelegd voor de registertaxateur, die op grond van zijn ervaring een redelijke schatting kan maken van de waarde[2] van een kampeerauto.
[1] Rechtbank Gelderland 19-04-2017, AWB 16/3736, ECLI:NL:RBGEL:2017:2294 en Rechtbank Gelderland 19-04-2017, AWB 16/1957, ECLI:NL:RBGEL:2017:2293.
[2] Dat wil zeggen de laagst denkbaar objectief vast te stellen waarde van een parallel ingevoerde marge-kampeerauto die een handelaar bereid is te betalen bij inkoop van een niet-handelaar.