Strenge voorwaarden aan tijdsevenredige heffing
HvJ,18 januari 2018 C‑249/15, ECLI:EU:C:2018:21
Zoals gebruikelijk schetst het Hof eerst het toepasselijke juridische toetsingskader. In een notendop:
Autobelastingen zijn niet geharmoniseerd op Europees niveau (uitzonderingen daargelaten). Lidstaten zijn daarom bevoegd een eenmalige belasting te heffen ter zake van de registratie of het gebruik van een auto, tenzij sprake is van een geval waarin de auto niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik of feitelijk niet duurzaam wordt gebruikt, zoals in het geval van tijdelijke verhuur. In dat geval moet de belastingheffing gerechtvaardigd zijn op grond van een dwingende reden van algemeen belang.[1] Bovendien moet in dat geval het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd. Met andere woorden: de belastingheffing moet geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en mag niet verder gaan dan wat nodig is om dit doel te bereiken.
Recent oordeelde het Hof dat het belastingstelsel van Ierland in strijd is met dit toetsingskader, omdat de mogelijkheid tot tijdsevenredige belastingheffing in situaties van tijdelijke verhuur van een in een andere lidstaat geregistreerde auto ontbreekt.[2] In het onderhavige arrest oordeelt het Hof dat het belastingstelsel van Denemarken, waarin deze mogelijkheid wel geregeld is, niettemin in strijd is met het Unierecht, omdat de voorwaarden voor de toepassing van de regeling niet in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en dus een verboden beperking vormen van het vrij verkeer van diensten.
Achterdocht gerechtvaardigd?
De voorwaarden – welke kort gezegd inhouden dat het verzoek om tijdsevenredige belasting vooraf door de autoriteiten moet worden getoetst en in de tussentijd de auto niet mag worden gebruikt, tenzij het volledige bedrag tijdelijk wordt voorgeschoten – zijn volgens de Deense regering gerechtvaardigd om te voorkomen dat de belastingregels worden omzeild dan wel worden toegepast op een wijze die frauduleus is of misbruik oplevert. Volgens de Deense regering moet ervoor worden gewaakt dat ingezetenen zich aan betaling van de volledige registratiebelasting onttrekken door valse leaseovereenkomsten te sluiten die betrekking hebben op auto’s die in feite zijn bestemd om langdurig te worden gebruikt in Denemarken en/of die in werkelijkheid hun eigendom zijn.
Het Hof brengt in herinnering dat een beperking van het vrij verrichten van diensten kan worden gerechtvaardigd door de noodzaak om misbruiken te voorkomen, wanneer deze beperking specifiek gericht is tegen volstrekt kunstmatige constructies die geen verband houden met de economische realiteit en uitsluitend bedoeld zijn om een fiscaal voordeel te verkrijgen. De mogelijkheid om voor bepaalde tijd een auto in het buitenland te huren is volgens het Hof echter onvoldoende om uit te gaan van een algemeen vermoeden van misbruik, zodat dit geen maatregel kan rechtvaardigen die afbreuk doet aan de uitoefening van een door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheid. Het vereiste van voorafgaande goedkeuring bij een verzoek om tijdsevenredige heffing geldt onverkort en in ieder geval, ook wanneer er geen objectieve gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat sprake is van belastingontduiking. Een dergelijke achterdocht is volgens het Hof niet gerechtvaardigd, te meer nu de Deense regering minder vergaande middelen tot haar beschikking heeft om haar onderdanen in het gareel te houden. Zoals bijvoorbeeld het gelijkstellen van de heffing aan de duur van het huurcontract. Of het opleggen van een naheffingsaanslag, vermeerderd met een boete in gevallen van misbruik.
Gevolgen voor Nederland
Het onderhavige arrest heeft geen gevolgen voor Nederland. Ingevolge artikel 14b Wet BPM is het mogelijk om bij de aangifte een verzoek tot tijdsevenredige heffing in te dienen. Bij dat verzoek wordt een kopie van het ondertekende huur- of leasecontract overgelegd. Dat mag zelf in het Engels. Een dergelijk verzoek wordt in beginsel en zonder aanvullende voorwaarden goedgekeurd.
[1] Zie ook HR 24 november 2017 17/01890, ECLI:NL:HR:2017:2984.
[2] HvJ EU, C-552/15, ECLI:EU:C:2017:698.