Fundamentele herziening van de Wet BPM
De staatssecretaris presenteert een aantal ideeën die naar zijn mening de knelpunten bij de import van gebruikte auto’s moeten oplossen, maar niet nopen tot een fundamentele herziening van de BPM. Ik ben van mening dat de plannen wel degelijk een fundamentele herziening van het systeem van de Wet BPM behelzen. Om dit toe te lichten, schets ik hierna eerst het huidige en daarna het toekomstige stelsel.
Het huidige model
In het huidige heffingssysteem moet de BPM-aangifte worden ingediend en betaald voordat een auto in het kentekenregister kan worden geregistreerd.1 De registratie omvat alle handelingen die leiden tot de koppeling van een kentekennummer op naam van een (rechts)persoon. Om BPM-aangifte te doen, is het niet noodzakelijk dat bij de RDW reeds een aanvraag is gedaan tot afgifte van het Nederlandse kenteken (hierna: de keuring). Als een auto echter nog niet is gekeurd door de RDW, dan is er ook geen werkorder2 beschikbaar waaruit bijvoorbeeld de CO2-uitstoot blijkt. Dat leidt tot uitvoeringsproblemen, omdat de Inspecteur de aangifte op dat punt niet vooraf kan controleren.
Meestal wordt een auto gekeurd voorafgaand aan de BPM-aangifte. Zodra de volgens de aangifte verschuldigde BPM is voldaan, verstrekt de Inspecteur in beginsel fiscaal akkoord, waarna de RDW overgaat tot afgifte van een Nederlands kenteken. Als de importeur geen RDW-erkenning heeft, wordt het kenteken direct op zijn naam gesteld en is sprake van een belastbaar feit in de zin van artikel 1, lid 2, Wet BPM. Als de importeur wel een RDW-erkenning heeft, ontvangt hij een ongedateerd kenteken, dat wil zeggen een niet op naam gesteld kenteken. Op dat moment is nog geen sprake van een belastbaar feit. Maar de BPM is in beginsel al wel betaald! Om deze reden is het systeem van de wet zodanig ingericht dat een afschrijving op de BPM wordt verleend al naargelang tijd is verstreken tussen het moment waarop de verschuldigde BPM is vastgesteld3 en het belastbare feit (de registratie) zich voordoet. Bij artikel 8-vergunninghouders wordt de tussentijdse afschrijving automatisch verleend bij het doen van de BPM-aangifte achteraf. De niet-vergunninghouder moet in bezwaar komen tegen de betaling op aangifte.
Het nieuwe model
In het nieuwe model verdwijnt het onderscheid tussen enerzijds de aanvraag voor de afgifte van het Nederlandse kenteken en anderzijds de registratie daarvan. In het nieuwe systeem is de aanvraag tot afgifte van het kentekenregister direct het belastbare feit. Dat betekent dat wanneer een importeur met een RDW-erkenning een auto invoert met het oogmerk deze in zijn showroom te koop aan te bieden, hij de BPM op voorhand moet betalen en geen teruggaaf van BPM ontvangt als het kenteken van de auto pas op een later moment op naam van de koper gesteld wordt. Het nieuwe heffingssysteem wordt dus zodanig ingericht dat de BPM moet worden betaald, terwijl de auto nog geen gebruik maakt van de weg en het ook niet bekend is wanneer dat uiteindelijk gebeurt. Ik ben van mening dat dit nieuwe stelsel, waarin geen teruggaafmogelijkheid bestaat bij lange sta-tijden, in strijd komt met het Europese evenredigheidsbeginsel. In een dergelijk geval is naar mijn mening de band tussen de auto en het grondgebied van Nederland namelijk onvoldoende ter rechtvaardiging van de heffing van een belasting die normaliter verschuldigd is bij de registratie en de ingebruikname ervan. De staatssecretaris merkt op dat door het wegvallen van het aanvraag- en registratiemoment geen bezwaar meer zal worden gemaakt tegen de betaling op aangifte. Ik betwijfel dit ten zeerste.
Het nieuwe toezichtstelsel; veel meer waardediscussies
In de plannen van de staatssecretaris vindt het belastbare feit plaats op het moment waarop de auto bij de RDW ter keuring wordt aangeboden. Dit biedt de RDW de kans om op dat moment de BPM-aangifte te controleren. Een voordeel hiervan is dat geen discussie meer kan ontstaan over de staat van de auto op het moment van aangifte, melding, keuring of registratie.4 Een nadeel hiervan is dat de RDW, een instantie gespecialiseerd in de identificatie van auto’s en de beoordeling van de rijwaardigheid daarvan met het oog op de verkeersveiligheid, een fiscaal-juridische beoordeling moet maken. Daarvoor beschikt de RDW naar mijn mening niet over de vereiste professionele competenties.
Er komt een openbaar handboek, opgesteld door de Belastingdienst, waarin toetsingskaders worden gegeven over de aanvaardbaarheid van BPM-aangiften. Ik voorzie enorme uitvoeringsproblemen en een groot aantal rechtszaken. Ik verwacht dat de voorwaarden die de Belastingdienst zal stellen aan de BPM-aangiften zodanig streng zijn dat bijna elke op een koerslijst of taxatierapport gebaseerde BPM-aangifte straks door de RDW moet worden verworpen.
Een praktijkvoorbeeld: taxateurs zijn vrijwel unaniem van mening dat overmatige steenslag op een uit Duitsland ingevoerde auto een waardevermindering oplevert. De Belastingdienst is van mening dat overmatige steenslag onder de noemer ‘normale gebruikssporen’ valt. In het huidige systeem valt het relatief mee met waardediscussies hierover, simpelweg omdat de Belastingdienst niet alle BPM-aangiften op dit punt controleert. Maar in het nieuwe systeem worden alle BPM-aangiften gecontroleerd. Ik verwacht daarom dat waardediscussies in volle hevigheid zullen losbarsten, met alle rechtszaken van dien.